Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA3501

Datum uitspraak1999-03-05
Datum gepubliceerd2001-08-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers97/1426 en 98/780 NABW Z DRM
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Reg.nrs.: 97/1426 en 98/780 NABW Z DRM Inzake : A, te B eiser, tegen : het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Valkenburg aan de Geul, gevestigd te Valkenburg, verweerder. Datum van de bestreden besluiten: 28 april 1997 en 20 mei 1998 Kenmerk: 823/SoZa/Ste en 3834/SoZa/RBR Datum zitting: 22 oktober 1998 I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN. In zaak AWB 97/1426 NABW E V: Bij besluit van 28 april 1997 heeft verweerder de bezwaren van eiseres gericht tegen het door verweerder genomen besluit van 31 december 1996 ongegrond verklaard. Op 09 juni 1997 is door mr A.J.J. Kreutzkamp namens eiseres tegen dit besluit bij deze rechtbank beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediende stukken zijn op 9 september 1997 in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden. Bij brief van 30 september 1997 zijn gronden van het beroep aangevuld. Verweerder heeft op 17 november 1997 een verweerschrift ingediend. Dit is op 19 november 1997 in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden. In zaak AWB 98/0780 NABW E V: Bij besluit van 20 mei 1998 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van verweerder van 29 augustus 1997 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft voornoemde gemachtigde bij brief van3 juni 1998 namens eiseres beroep ingesteld bij deze rechtbank. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingediende stukken zijn op 23 juli 1998 aan de gemachtigde van eiseres gezonden. Bij brief van 21 augustus 1998 zijn namens eiseres de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 22 september 1998 een verweerschrift ingediend. Dit is op 28 september 1998 in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden. In beide zaken: Voornoemde beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank op 22 oktober 1998, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Namens verweerder is verschenen de heer R.J.L. Brauwers, ambtenaar der gemeente Valkenburg aan de Geul. II. OVERWEGINGEN. II.I. Eiseres is een alleenstaande, gescheiden, ouder. De woning die zij bewoont is haar eigendom. De op de woningrustende hypotheeklasten worden door haar ex-echtgenoot betaald. In verband met de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet (Abw) op 1 januari 1996 heeft verweerder het recht op uitkering van eiseres opnieuw beoordeeld. Bij besluit van 31 december 1996 heeft verweerder aan eiseres een bijstandsuitkering ingevolge de Abw toegekend naar de norm van een eenoudergezin. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat eiseres recht heeft op een toeslag van 20% van het wettelijk minimum loon, omdat eiseres de kosten van het bestaan niet kan delen met een ander. Verweerder heeft voorts aangegeven dat op de uitkering van eiseres een korting wordt toegepast van 20% van het wettelijk minimum loon, onder de overweging dat eiseres geen woonlasten heeft zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, aanhef en sub d, onder 2, van de Verordening Toeslagenen Verlagingsbeleid van 19 december 1995 (hierna: de Verordening). Tegen laatstgenoemd besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt, waarbij eiseres de op haar uitkering toegepaste korting heeft bestreden, daarbij onder meer aanvoerende dat zij wel woonlasten heeft. Dit bezwaarschrift heeft verweerder bij het in rubriek I genoemde besluit van 28 april 1997 ongegrond verklaard. II.2. Naar aanleiding van een in augustus 1997 uitgevoerd rechtmatigheidsonderzoek heeft verweerder eiseres bij besluit van 29 augustus 1997 meegedeeld dat de aan haar toegekende bijstandsuitkering ongewijzigd wordt gecontinueerd. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt, omdat zij van mening is dat verweerder er ten onrechte van is uitgegaan dat zij geen woonlasten zou hebben. Bij het bestreden besluit van 20 mei 1998 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard. II.3. Zowel het bestreden besluit van 28 april 1997 als dat van 20 mei 1998 berusten op inhoudelijk gelijkluidende adviezen van de Commissie bezwaaren beroepschriften (hierna: de Commissie) van verweerders gemeente. In dit advies heeft de Commissie het standpunt ingenomen dat in een geval als het onderhavige slechts dan niet tot verlaging van de norm of toeslag dient te worden overgegaan, wanneer alle lasten als genoemd in artikel 1, tweede lid, aanhef en sub d, onder 2,van de Verordening voor rekening van de persoon in kwestie zouden komen. Nu in casu vast staat dat in ieder geval de hypotheeklasten voor rekening van de exechtgenoot van eiseres komen, is de Commissie van oordeel dat aan voornoemde voorwaarde niet is voldaan en verweerder dus niet gehouden is van toepassing van de korting af te zien. II.4. In beroep tegen beide bestreden besluiten is slechts de door verweerder op de uitkering van eiseres toegepaste korting wegens het ontbreken van woonlasten bestreden. Daarbij is namens eiseres aangegeven dat eiseres een eigen woning bewoont, dat het inderdaad zo is dat de ex-echtgenoot van eiseres de hypotheeklasten voor zijn rekening neemt, maar dat eiseres de op de woning berustende zakelijke lasten, zoals de onroerende zaakbelasting, de afvalstoffenheffing, de rioolrechten, de Heffing Zuiveringschap Limburg en de heffing Waterschap Roer en Overmaas, betaalt. Voorts is aangegeven dat eiseres dringend kosten voor groot onderhoud moet maken, welke kosten ook als woonkosten in de zin van de Verordening dienen te worden aangemerkt. Naar het oordeel van de gemachtigde van eiseres heeft verweerder, in navolging van de Commissie, een onjuiste uitleg aan de desbetreffende bepaling van de Verordening gegeven. Naar het oordeel van de gemachtigde van eiseres is ook reeds sprake van woonkosten in de zin van de verordening als alleen de zakelijke lasten worden betaald. II.5. In de omstandigheid dat in het tweede bestreden besluit van 20 mei 1998 dezelfde motivering ten grondslag is gelegd als aan het eerste bestreden besluit van 28 april 1997 en de tegen deze besluiten ingestelde beroepen op, in essentie, dezelfde gronden berusten, ziet de rechtbank geen aanleiding het beroep tegen het tweede bestreden besluit van 20 mei 1998 niet-ontvankelijk te verklaren, nu dit besluit niet kan worden opgevat als een loutere herhaling van het eerste bestreden besluit, aangezien het tweede bestreden besluit berust op een nieuw, afzonderlijk, onderzoek naar de uitkeringsrechten van eiseres. II.6. Aldus is terzake van beide bestreden besluiten in geding de vraag of verweerder, wegens het ontbreken van woonkosten, terecht en op goede gronden een korting van 20% van het netto minimumloon heeft toegepast op de bijstandsuitkering van eiseres. De rechtbank overweegt als volgt. II.7. Artikel 35, eerste lid, van de Abw bepaalt dat burgemeester en wethouders de bijstandsnorm of de toeslag, bedoeld in artikel 33 van de Abw, lager kunnen vaststellen, voorzover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden. Ingevolge het tweede lid van artikel 35 van de Abw vindt de in het eerste lid bedoelde verlaging bij voorrang plaats op de toeslag. Artikel 38, eerste lid, van de Abw vermeldt dat het gemeentebestuur bij verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm dient te worden verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het derde lid van artikel 38 van de Abw geeft aan dat in de verordening uitsluitend verhogingen en verlagingen worden vastgesteld als bedoeld in de artikelen 33 tot en met 37 van de Abw. Door de raad van verweerders gemeente werd, mede gelet op het bepaalde in artikel 38 van de Abw, bij besluit van 19 december1995 voornoemde Verordening vastgesteld. De Verordening is op 01 januari 1996 in werking getreden. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Verordening wordt de norm of toeslag lager vastgesteld, indien de uitkeringsgerechtigden een woning bewonen waaraan geen kosten verbonden zijn. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de verlaging 20% van het netto minimumloon bedraagt. In het derde lid is bepaald dat de verlaging bij voorrang plaatsvindt op de toeslag. Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en sub d, onder 2, van de Verordening worden, indien een eigen woning wordt bewoond, onder woonkosten verstaan: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten. Daarbij wordt onder zakelijke lasten verstaan: de rioolrechten, het eigenaars aandeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaars aandeel van de waterschapslasten en het groot onderhoud. II.8. De rechtbank is allereerst van oordeel dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat artikel 35, eerste lid, van de Abw zomoet worden gelezen dat burgemeester en wethouders tot de in dit artikel bedoelde verlaging van de bijstandsnorm of de toeslag bevoegd zijn, voorzover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of toeslag voorziet, als gevolg van een bewoning van een woning waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In dat geval zijn de noodzakelijke kosten van het bestaan voor de belanghebbende immers lager dan wanneer de woonkosten wel te zijner of harer laste zouden komen. Volgens deze uitleg zou voor verlaging van de uitkering van eiseres aanleiding kunnen zijn, indien aan de bewoning van de woning van eiseres weliswaar woonkosten verbonden zijn, maar deze volledig voor rekening van haar ex-echtgenoot komen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat, waar in de tekst van artikel 4 van de Verordening wordt gesproken over "kosten", in ieder geval ook woonkosten dienen te worden verstaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, aanhef en sub d, onder 2, van de Verordening. De rechtbank is voorts van oordeel dat ingevolge laatstgenoemde bepaling zowel de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente als de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten als woonkosten dienen te worden beschouwd. Gelet hierop kan de rechtbank zich niet verenigen met het standpunt van verweerder dat er eerst dan sprake is van woonkosten als èn de hypotheekrente èn de zakelijke lasten èn het groot onderhoud ten laste van eiseres komen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de beroepen gegrond, nu de bestreden besluiten berusten op een onjuiste uitleg van het bepaalde in artikel 4, eerste lid juncto artikel 1, tweede lid, aanhef en sub d, onder 2, van de Verordening. De bestreden besluiten dienen te worden vernietigd en verweerder zal bij het nemen van nieuwe besluiten een nader onderzoek dienen in te stellen naar de vraag of, en in hoeverre eiseres terzake van de bewoning van haar woning zakelijke lasten verschuldigd is als bedoeld in artikel 1, tweede lid, aanhef en sub d, onder 2, van de Verordening. In verband met het door verweerder in het verweerschrift van 22 september 1998 gestelde, voegt de rechtbank hieraan toe dat het bij de beantwoording van de zojuist bedoelde vraag aankomt op de lasten die eiseres feitelijk in verband met de bewoning van haar woning moet voldoen. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van de beide samenhangende beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskostenveroordeling heeft in de eerste plaats betrekking op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarvan het bedrag wordt vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 van het Besluitproceskosten bestuursrecht en overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van laatstgenoemd Besluit. De rechtbank kent daarbij ter zake van de verrichte proceshandelingen 2 punten met een waarde van fl 710,-toe voor de indiening van de beide beroepschriften, en 1 punt meteen waarde van f 710,voor het verschijnen ter zitting, en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor l). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 3 x fl 710,-x 1 = fl 2.130,--. De proceskostenveroordeling heeft voorts betrekking op de reiskosten van eiseres wegens het bijwonen van de zitting. Het bedrag daarvan wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en artikel 6, eerste lid, onderdeel III, van het Besluit tarieven in strafzaken door de rechtbank vastgesteld op fl 12,88, zijnde de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Nu aan eiseres ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank. Op grond van het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist. III. BESLISSING. De arrondissementsrechtbank te Maastricht 1. verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten van 28 april 1997 en 20 mei 1998; 2. draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften van 24 februari 1997 en van 22 september 1997 met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak; 3. bepaalt dat aan eiseres de door haar betaalde griffierechten ten bedrage van fl 110,-worden vergoeddoor de gemeente Valkenburg aan de Geul; 4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op fl 2.142,88 (waarvan wegens de kosten van rechtsbijstand fl 2.130,--), te betalen door de gemeente Valkenburg aan de Geul aan de griffier van de arrondissementsrechtbank te Maastricht. Aldus gedaan door mr. R.E. Bakker in tegenwoordigheid van mr.M.M.P. Driessen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 4 juli, 1998 door mr. Bakker voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. M. Driessen w.g. R.E. Bakker Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: Verzonden op: 2 1 JAN. 1999 TJ Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken. Bij een spoedeisend belang staat voor het bestuursorgaan en een belanghebbende tevens de mogelijkheid open om de Voorzitter van de Centrale Raad van Beroep te adiëren met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.